Waarom ‘geniet er maar van, het gaat zo snel’ soms irritant is om te horen

Er zijn van die zinnen die je als ouder zo vaak hoort dat ze bijna een soort achtergrondmuziek worden. “Slaapt ze al door?” “Krijgt hij al tandjes?” Maar de absolute nummer één in het rijtje goedbedoelde clichés is toch wel: “Geniet er maar van, het gaat zo snel.”

Natuurlijk begrijp ik de intentie. Het is lief bedoeld, een soort zachte herinnering dat je later met weemoed zult terugkijken op deze hectische periode. Maar op het moment dat je voor de derde keer die nacht uit je bed wordt geroepen, met wallen tot je knieën en een peuter die in tranen weigert te slapen, klinkt die zin eerlijk gezegd vooral… irritant.

Alsof je even een knop kunt omzetten en ineens volop kunt ‘genieten’ van je peuter die een driftbui heeft omdat zijn sok niet goed zit. Alsof je fout bezig bent wanneer je het zwaar vindt, moe bent, of verlangt naar een avond zonder onderbroken nachtrust. Want genieten, dat is wat je nu zou moeten doen, het gaat immers zo snel.

En daar wringt het. Want door die opmerking lijkt er weinig ruimte over om te zeggen: “Ik vind het pittig. Ik ben moe, met alle gevolgen van dien. Ik heb er even geen zin in vandaag.” Terwijl dat óók mag horen bij het ouderschap. Het is niet alleen roze wolk, het is soms ook donderwolk.

Misschien zouden we die zin vaker kunnen vervangen door iets dat écht steun geeft. Bijvoorbeeld:

  • “Het is zwaar hè, je doet het goed.”
  • “Weet je, deze fase gaat voorbij, houd vol.”
  • Of gewoon: “Zal ik even een kop thee voor je maken?”

Want uiteindelijk weten we zelf heus wel dat de tijd snel gaat. Je hoeft er maar één oude foto bij te pakken om dat te voelen. Maar als ouder in het nu, vol in de luiers, snotneuzen en gebroken nachten, heb je soms meer aan erkenning dan aan een cliché.


Afbeelding: Shutterstock

Verdrinking hoor je niet. Dat leerde ik de harde manier

Ik heb dit verhaal vijf jaar lang voor me gehouden. Uit angst voor oordelen. Maar het is tijd. Omdat dit ongeluk ons leven veranderde, maar ook omdat het anderen kan waarschuwen. Want verdrinking bij kinderen gebeurt vaak stil. Té stil. Dit is wat er echt gebeurde op 26 juni 2020.

26 juni 2020. Het is 30 graden en er wordt onweer voorspeld. Om half zes ben ik klaar met werken. Johan is nog aan het werk en heeft daarna een barbecue, dus vanavond mag ik het alleen doen. Er zijn twee jongens op te halen: eentje in Alphen voor zes uur en de ander voor half zeven in Baarle-Nassau. We wonen in Alphen, maar ik moet toch via Alphen naar Baarle rijden in verband met de tijden.

We eten makkelijk vandaag. Jens krijgt nog een potje babyvoeding, en met Seth zou ik pannenkoeken eten. Het is vrijdag, mooi weer en onweer hangt in de lucht.

Met de mannen thuis is het inmiddels bijna half zeven. Bij de buren staat een groot zwembad in de tuin, en Seth wil graag zwemmen. Hij is 5,5 jaar oud en kan staan in het zwembad. Voor Jens hebben we zo’n babyzwemband, je kent ze wel, die gele dingen.

Seth kijkt me met puppyogen aan en vraagt of hij met kleren en al in het water mag. Ik ga overstag, hij heeft een haltershirt en een korte broek aan. Het is warm.

Na een minuut of tien begint Jens te jengelen, iets met eten en structuur. De tuin is open vanwege de overkapping die we aan het maken zijn. De buurvrouw staat de was op te vouwen aan de kant waar het zwembad is en heeft zicht op Seth, die lief aan het spelen is. Buuf let op, dus ik ga Jens zijn eten maken.

Ik zeg nog tegen Seth: “Als het gaat regenen, kom je eruit hè?”
“Ja mama, komt goed.”

Ik geef Jens zijn hapjes, en zoals je weet hoor je kinderen altijd als ze op een trampoline of in een zwembad zitten. Dus: hapje voor Jens, en ondertussen roep ik: “Ja schat, leuk!” “We komen zo weer.”

Jens is bijna klaar en Seth roept: “Kijk mama, ik zit in het bandje van Jens!”
Ik roep terug: “Kom daar maar uit, dat is voor baby’s.” Ik hoor hem hetzelfde roepen naar de buurvrouw en hij krijgt daar hetzelfde antwoord.

Jens krijgt zijn laatste hapje.
Het is stil.
Te stil.
Ik hoor niets meer. Zou hij boos zijn? Of gewoon opgegaan in het spelen?

Ik loop naar het zwembad en zie twee beentjes in het gele bandje zitten. Ze drijven. De buurvrouw ziet het op dat moment ook. Samen rennen we erop af. We halen hem horizontaal uit het water en leggen hem snel neer. Blauwe lippen, geen ademhaling.

De buurvrouw roept haar man. Hij begint direct met beademen. Wij zoeken onze telefoons. Ik zet Jens in de box, die had ik nog op mijn arm. In paniek probeer ik 112 te bellen maar mijn telefoon werkt niet mee. Ik weet nog dat ik een stap naar achter deed, inademde, opnieuw belde — en gelukkig lukte het toen wel.

Het is drie minuten voor zeven. Alles gaat langs me heen. Ik ren de straat op om een AED. Ik heb 112 aan de lijn. Iemand moet naar Jens. Ze stellen vragen. Het wordt ineens heel druk.

Brandweer. Politie. Mensen die eerste hulp kunnen verlenen. Maar die ambulance — wat duurt dat lang. Ik denk dat ik wel twintig keer heb gevraagd: waar rijdt die nu? En nu? En nu dan?

Uiteindelijk hoor ik hem de straat inrijden. Ik ren erop af en geef de bijrijder zoveel mogelijk informatie: jongen, 5,5 jaar oud, blauwe lippen, ademt nu wel weer maar is niet bij bewustzijn, niet allergisch, 23 kilo, enzovoort.

Ze gaan met alle spullen naar Seth. Er moet een traumahelikopter komen. We maken het weiland bereikbaar. Maar het onweert. De helikopter kan niet landen. We gaan met de ambulance naar Tilburg en vandaar met de heli naar Nijmegen.

Vanwege corona mag ik niet mee in de ambulance. Ik mag mee in een personenambulance erachteraan. Wat een gouden vent zat daar naast mij. Op straat gebeurt er van alles waar ik nu niet op in ga, maar hij heeft me beschermd.

Onderweg hebben we een liveverbinding met de ambulance. Ik hoor mijn zoon huilen. Het enige wat ik kan denken: huilen is goed. Johan rijdt achter ons aan, maar moet langzamer gaan rijden.

We komen via de spoedeisende hulp binnen. Ik word apart gezet in een wachtruimte. Ze gaan met Seth aan de slag. De bijrijder van de ambulance komt bij me zitten met een ontbijtkoek. De piloot van de heli geeft updates.

Na een paar minuten mag ik bij Seth. Ze gaan hem in slaap brengen. Ik geef hem een hand, een kus. Alles in mij wil blijven, maar ik moet hem loslaten. Even.

Twee minuten later zit ik weer alleen in de wachtruimte.

De piloot komt vertellen dat er voorlopig niet gevlogen wordt. Seth gaat naar de volwassen IC in Tilburg om te stabiliseren. Johan is er ondertussen ook. We worden samen naar een andere wachtruimte gebracht. Geen nieuws, geen contact. Corona. Iedereen op anderhalve meter.

Na een minuut of dertig komt er een verpleegkundige: “Horen jullie bij dat jongetje?”
“Ja.”
“O lieve mensen, jullie moeten naar hem toe hoor, dit moet slopend zijn. Wacht hier!”

Ik weet niet wie ze was of wat ze precies zei, maar twee minuten later sta ik oog in oog met een trauma/kinderarts. Hij is eerlijk. Ik moet de waarheid weten. Twee heldere blauwe ogen vertellen me dat hij het niet weet. Alles wat hij kan doen, gaat hij doen. Maar ik moet me voorbereiden op het feit dat het misschien niet genoeg is. Dat Seth kan sterven.

We moeten naar Nijmegen. Voor Seth wordt gezorgd. De speciale ambulance en arts komen hem ophalen. We bellen vrienden die ons erheen rijden. Zij mogen niet mee naar binnen. Johan en ik wel. De vader van Seth en zijn vriendin zijn alvast naar Nijmegen gegaan, zodat Seth daar niet alleen zou zijn. Omdat ik niet met de heli mee zou mogen en wij natuurlijk nooit zo snel konden zijn als een helikopter, zijn zij vooruitgegaan.

Seth ligt daar twee dagen in een veel te groot bed, met veel te veel slangen. Alles is onzeker. Op de kinderafdeling hoor je niet alleen je eigen verdriet. Je hoort het van anderen. Het gegil, de tranen, het machteloze gefluister. En dat blijft bij je.

Als je door het Radboud loopt, hoor je elk moment van de dag de meest heftige verhalen. Allemaal over kindjes die iets vreselijks hebben meegemaakt of die heel erg ziek zijn. Dat verandert je kijk op opvoeden. Nog steeds weet ik dat ik overbezorgd ben, na alles wat ik daar heb gezien en gehoord.

Ik weet nog dat ik met de lift naar beneden ging. Er stond een vader bij me in de lift, we raakten aan de praat. Seth was net ontwaakt en deed het best goed, maar eigenlijk durfde ik dat niet te zeggen. Zijn kleine meisje moest aan haar hersenen geopereerd worden. Zij hadden niet zulk goed nieuws gehad. Samen stonden we daar. Twee ouders, allebei verscheurd, allebei zoekend naar houvast. We huilden onze weg naar buiten. Even frisse lucht halen.

In het Ronald McDonald Huis was het al niet veel beter. Moeders met baby’s op de NICU, vaders die stil voor zich uit keken. Wat een verdriet, en toch hadden we allemaal één ding gemeen: we stonden er. We zetten onze eigen gevoelens aan de kant en waren daar voor onze kinderen. We waren sterk, we huilden, en we voelden ons zó machteloos.

Wat een respect heb ik daar gekregen voor de verpleegkundigen, de mensen in het huis, en alle ouders die daar verbleven voor hun kindjes. Het was een verschrikkelijke tijd, waarin we ook nog eens allemaal afstand moesten houden. Niemand wilde corona, niemand durfde te dichtbij te komen. Maar de verbondenheid voelde je toch.

Waar we zaterdagavond nog bang waren, gaan we zondagmiddag ineens terug naar Tilburg.

In Tilburg staan verbaasde artsen aan het bed van Seth. Hij gaat met sprongen vooruit, heeft het hoogste woord en eet heel graag veel ijsjes. Het slangetje in zijn neus vindt hij niet leuk, maar verder dan dat rockt hij het gewoon.

De eerste keer uit bed om te lopen — geen marathon, gewoon even naar de wc — tranen van opluchting rollen over mijn wangen. Seth kijkt me aan en zegt: “Mam, ik kan al een tijdje lopen hoor.”

De uren vliegen voorbij. We lezen voor uit Jip en Janneke, de verpleging checkt alles, en Seth heeft een hoop lol.
“Kijk mam, als ik een ijsje wil, dan knijp ik dit buisje dicht en dan komt er altijd heel snel iemand aan rennen.”
Hij geniet van de aandacht, en als hij dan dinsdag mee naar huis mag met papa, kan hij niet wachten om weer te gaan zwemmen.

De week erna komt hij aan bij ons, en het eerste wat hij wil is zwemmen bij de buren in het zwembad.

De dinsdag dat Seth naar huis mocht, was het tweede wat ik deed de psycholoog bellen. Een afspraak maken. Keihard gaan werken om dit een plekje te geven, om mijn kindjes niet in een gouden kooi te stoppen.

Hulp zoeken is niet zwak. Soms heb je handvatten nodig. Een luisterend oor. Nog steeds ga ik met periodes naar een psycholoog, gewoon omdat ik niet wil dat de kindjes last hebben van mijn angsten. Soms grijpt het me ook na vijf jaar nog naar de keel. Droom ik van mijn kindjes in het water. Heb ik flashbacks. Zijn er nog steeds triggers.

Maar eerlijk is braaf — ik heb geleerd te relativeren. Wat is een gezonde angst? En wat is echt míjn probleem?

Nu, vijf jaar later, hebben we in onze eigen tuin weer een zwembad staan. Er spelen drie kindjes in. Jens is inmiddels 5,5 — net zo oud als Seth toen. En ik? Ik zit erbij. En ik kijk. En heel eerlijk: ik geniet ook weer, als ik ze zo vrolijk zie spelen in dat grote zwembad.

Ja, ik heb het met Seth besproken. Of hij het oké vond. Zijn antwoord?
“Mama, ik ben niet zo bang als jij hoor.”

Wat ik niet wil vergeten te benoemen: naast alle angst en verdriet, was er ook enorm veel verbinding. Mensen brandden kaarsjes, sommigen gingen zelfs vasten. Seth kreeg kaarten uit alle hoeken van het land, zijn klas ging speciaal voor hem naar de kerk. Die steun gaf kracht.

En dit is míjn beleving. Iedereen die erbij betrokken was, heeft het op zijn of haar manier beleefd. Dat mag. Dat is oké.

De reden dat ik dit nu wél deel?
Omdat ik hoop dat één iemand hier iets van leert.
Dat je het water niet loslaat, ook niet voor een minuut.
Dat je weet dat verdrinking geen geluid maakt.
En dat je weet dat een ongeluk nooit één oorzaak heeft.

Dankjewel als je dit leest zonder oordeel. Als je vragen hebt: stel ze.

Mocht je het willen delen graag ik vertel mijn verhaal als waarschuwing voor andere!

Een kus op de mond. Nou én?

Er zijn van die dingen waarvan je niet wist dat ze blijkbaar “controversieel” zijn. Zoals een moeder die haar kind een zoen op de mond geeft. Serieus? Daar maken mensen dus een punt van?

Ik geef mijn kind – inmiddels een pre-puber met een groeispurt en een grotere schoenmaat dan ik – nog steeds elke dag een kus op de mond. Niet omdat ik vergeten ben dat hij ouder wordt, niet omdat ik hem als een baby blijf behandelen, maar gewoon… omdat dat is hoe wij ons afscheid nemen. Liefdevol. Gewoon even een “doei” met een kus erbij. En raad eens? Hij vindt dat helemaal prima.

Toch zijn er mensen die daar iets van vinden. Die kijken op, trekken een wenkbrauw op of gooien het op “grenzen” en “seksuele verwarring”. En hoewel ik voor duidelijke grenzen ben – geloof me, ik ben een moeder, mijn dag bestaat uit grenzen stellen – is dit er voor mij niet één van.

Een kus op de mond is niet automatisch iets seksueels. Net zoals een knuffel niet per se intiem is en een hand vasthouden niet meteen leidt tot een verloving. Laten we vooral niet onze volwassen lading op het gedrag van een kind plakken. Mijn zoon denkt bij die kus aan “dag mam”, niet aan “oei, dit is raar”. De enige die het ongemakkelijk maakt, is de volwassene die het zo ziet.

Natuurlijk: als hij straks zegt “mam, liever niet meer op m’n mond” – dan stop ik daar meteen mee. Want consent begint thuis. Maar zolang hij het zelf oké vindt, waarom zou ik dan ineens krampachtig op z’n voorhoofd gaan mikken?

Laten we elkaar een beetje ruimte geven in hoe we liefde tonen. En ja, dat kan met een kus op de mond. Geen drama, geen trauma. Gewoon liefde. Simpel.

Dus aan alle moeders (en vaders) die nog steeds een kus op de mond geven: doe vooral wat goed voelt voor jullie. En aan iedereen die zich daar druk om maakt: misschien heb je zelf gewoon een knuffel nodig.

Gymmen in je ondergoed, ik zie het probleem niet

Daar stond hij dan, mijn vierjarige, in zijn vrolijke onderbroek met dino’s erop. Klaar om te gymmen. Zwaaiend met zijn armen, klaar om te klimmen, springen en vallen. “Mama, kijk, ik ben een aap!” riep hij terwijl hij over een bank kroop alsof hij op expeditie was. En ik? Ik glimlachte. Want dit is precies zoals gymles voor kleuters bedoeld is: vrij, vrolijk en vooral niet ingewikkeld.

Toch zijn er ouders die zich daar druk over maken. “Moet dat nou? Gymmen in hun ondergoed?” De toon is vaak een mengeling van ongemak en verontwaardiging, alsof het kleutergym op een illegale nudistencamping is. Maar eerlijk: wat is nou eigenlijk het probleem?

Ze zijn vier of vijf. Hun onderbroeken zijn groter dan hun schaamte. Ze denken dat ‘privacy’ iets is dat je in de zandbak kunt begraven. Ze hebben nog geen enkel besef van ‘lichamelijke gêne’, laat staan dat ze daar zelf mee komen aanzetten. Dat komt nog vroeg genoeg. En tot die tijd? Laten we het alsjeblieft luchtig houden.

“Maar het is toch 2025, dit kan toch niet meer?” roepen sommigen. Jawel hoor, het kan wél. Want gymmen in een onderbroek is niet per definitie achterhaald, onveilig of onfatsoenlijk. Het is gewoon praktisch. Geen gehannes met minuscule gymtasjes, geen paniek over kwijtgeraakte gymschoentjes, geen drama over welke broek van wie is. Iedereen dezelfde outfit: ondergoed en energie.

Daarnaast – laten we wel wezen – in een tijd waarin alles moet glanzen en passen binnen een Instagrampost, is het best verfrissend om kinderen gewoon kind te laten zijn. Zonder prestatie, zonder oordeel, zonder sportoutfit van dertig euro. Gewoon: hup, schoenen uit, sokken uit, shirt uit en gáán.

Misschien is het grootste probleem niet dat kleuters in hun onderbroek gymmen, maar dat wij volwassenen daar zo’n probleem van maken. Misschien moeten we eens wat vaker terug naar de eenvoud. Naar het moment waarop je lichaam nog iets was om in te klimmen, te rennen, te rollen – niet om je voor te schamen of druk om te maken.

Dus ja, mijn kleuter gymt in zijn onderbroek. En ik? Ik zie er geen probleem in.

Van Rudolf sushi tot handgeschilderde kerstkoekjes. De kersthapjes-gekte gaat weer beginnen!

Twinkelende lichtjes en mierzoete reclames. Het is december! En jawel, daar hangt de ultieme uitdaging voor elke ouder: de kersthapjeslijst van de juf. Het lijkt zo onschuldig deze handige opsomming van wat er meegebracht moet worden naar het kerstdiner op school. Maar vergis je niet: die lijst is geen lijst. Het is een wedstrijd.

Met goede moed wandel je maandagochtend de school in, om te zien dat de lijst al hangt. Het begint, wie durft de eerste zet te doen? Uiteraard heeft de moeder met de praktische jas en de net iets te strakke agenda haar naam al bij “pakken chocomel” gezet. En de vader die altijd te laat is, heeft natuurlijk servetten geclaimd. Slimme zet. Maar jij? Jij ontdekt de lijst pas op woensdagmiddag, wanneer alleen nog “culinair hoogstandje, volledig Instagram-waardig” openstaat.

Sushi in de vorm van Rudolf

Je denkt nog even terug aan vroeger. Toen een worstje in bladerdeeg en een blokje kaas op een prikkertje met een zilveren sterretje goud waard waren. Maar dat is nu passé. Tegenwoordig verwachten ze kerstmannetjes in marsepein, handgeschilderde koekjes met kerststerren, en sushi in de vorm van Rudolf het rendier.

Dus daar sta je, woensdagavond, in de keuken. Je hebt je handen vol met een Pinterest-recept dat belooft dat kerstboomvormige mini-pizza’s “echt supersimpel” zijn. Eén blik op je keuken vol deeg en mislukte kaassterretjes verraadt anders. De kinderen hangen ondertussen verveeld op de bank, want jij moet “creatief wezen”.

Pizza-Kerstboom-baksel

Op school aangekomen, blijkt jouw pizza-Kerstboom-baksel ineens totaal ondermaats. Naast je staat een moeder met een schaal kunstwerken – eh, kersthapjes – die een Michelin-ster verdienen. “Gewoon een beetje hobbyen,” zegt ze nonchalant. En jij voelt je ineens alsof je naar een kerstdiner komt met een plastic bakje druiven.

Maar weet je, het kan altijd erger. Want er is ook nog altijd die ene ouder die, midden in de kersthapjes-chaos, besluit om zelf niets te maken, maar een schaal kant-en-klare bitterballen meeneemt. En weet je? Die schaal is nog het eerste leeg ook. Terwijl jouw “kunstwerkjes” half afgekloven achterblijven.

En terwijl je de afgebrokkelde kerstbomen in een vuilniszak schuift, neem je je voor: volgend jaar zet je je naam als eerste op de lijst. Voor de servetten.

‘Ouders woest na horrorscène in Sinterklaasjournaal’… Pfff, zucht, ugh!

Ja hoor, het is weer zover. De tijd van chocoladeletters, pepernoten en… boze ouders over het Sinterklaasjournaal. Dit jaar ligt de verhaallijn onder vuur omdat het “te ernstig” zou zijn. Kijkcijferanalist Tina Nijkamp noemt het zelfs het “slechtste Sinterklaasjournaal ooit” vanwege de ziekenhuisopname van de Sint en – hou je vast – een ontmoeting met een cirkelzaag. Als je het mij vraagt, is het niet het Sinterklaasjournaal dat ontspoord is, maar de ouders die overdrijven.

Huilend op de bank

Weet je wie níet huilend op de bank zit? Kinderen. Terwijl volwassenen zich druk maken over sirenes en zaagmachines, zitten kinderen te genieten van het avontuur. En weet je wat ze zeggen als het spannend wordt? “Het komt toch altijd goed.” Want dat is de kern van het Sinterklaasjournaal: spanning met een gegarandeerd goede afloop. Dat is het hele spel van Sinterklaas!

Kinderen hebben een gezonde dosis spanning nodig. Het helpt hen omgaan met kleine angsten en leert ze dat zelfs als dingen misgaan, alles uiteindelijk weer goedkomt. Sinterklaas belandt in het ziekenhuis? Geen probleem, de Pieten regelen het wel. Een cirkelzaag? Spannend! Maar we weten allemaal dat de Sint er ongedeerd uitkomt. Dit is geen horrorfilm; dit is een zorgvuldig geregisseerd kinderprogramma.

Kinderen gladstrijken

De kritiek dat het “te ver” gaat, zegt meer over de ouders dan over het programma. Want laten we eerlijk zijn: de meest bezorgde ouders zijn vaak degene die alles voor hun kinderen gladstrijken. Maar kinderen leren door uitdaging en spanning. Het leven is geen aaneenschakeling van regenbogen en glitter. En wat is een beter moment om dat spelenderwijs te leren dan tijdens de magie van Sinterklaas?

En dan nog dit: laten we niet vergeten dat het Sinterklaasjournaal een traditie is die kinderen betovert, niet ouders. Het is niet bedoeld om ons volwassenen te pleasen met een tam, voorspelbaar verhaal. De sirenes, cirkelzagen en verdwijntrucs zijn precies wat dit programma spannend en memorabel maken. Wie klaagt over het “tranendal” van twee jaar geleden, vergeet gemakshalve dat kinderen ook toen nog gewoon blij naar de intocht keken en vrolijk pepernoten aten.

Precies waar het voor bedoeld is

Dus ja ‘experts’ en mede-klagers, laten we ophouden met doen alsof dit “te veel” is. Het Sinterklaasjournaal doet precies waar het voor bedoeld is: kinderen een magisch, spannend en hoopgevend verhaal bieden. En als dat betekent dat wij volwassenen even door onze spanning heen moeten bijten, dan is dat maar zo.

Laten we de Sint z’n werk doen en genieten van de show. Want zeg nou zelf, als zelfs een cirkelzaag in het verhaal past, wat kan er dan níet goedkomen?


Afbeelding Shutterstock

‘Even m’n potje afmaken’ en nog vijf reacties van mijn gamende zoon

Het is avond, de klok tikt richting bedtijd en mijn zoon zit alweer uren verdiept in zijn favoriete game. Ik geef het toe, gamen is z’n passie. Het is niet zomaar een hobby, het is een levensmissie. Maar elke moeder kent dat onvermijdelijke moment waarop je de woorden moet uitspreken die bij voorbaat al garant staan voor drama: “Stoppen met gamen, het is tijd om naar bed te gaan.” En dan begint het. Hetzelfde ritueel, dezelfde excuses, dezelfde onuitputtelijke pogingen om nóg vijf minuten te krijgen.

Voor wie dit dagelijks meemaakt: hier zijn vijf reacties van mijn zoon op dat gevreesde moment, want als het om gamen gaat, zijn kinderen net stand-up comedians.

1. “Ik kan nu niet stoppen, ik ben midden in een missie!”

Na “even m’n potje afmaken” komt deze klassieker. Het maakt niet uit hoe vaak ik zeg dat bedtijd echt bedtijd is, mijn zoon is steevast bezig met een ‘missie van levensbelang’ die nooit op pauze kan. “Mam, het is nu écht belangrijk!” zegt hij met een serieus gezicht, alsof hij deel uitmaakt van een reddingsoperatie in het buitenland. En ik sta daar, denkend: sinds wanneer zijn bedtijden onderhandelbaar bij noodsituaties? Helaas, zijn digitale wereld draait blijkbaar door, ook als de klok in de echte wereld richting negen uur gaat.

2. “Dit is mijn laatste potje, ik zweer het!”

Ah, de belofte van “het laatste potje”. Ik ken deze inmiddels als geen ander. Dat ‘laatste potje’ heeft meer keren dan ik kan tellen geleid tot een extra half uur gamen. Zodra ik hem eraan herinner dat ik dat ‘laatste potje’ al 30 minuten geleden heb gehoord, kijkt hij me aan met de onschuldige ogen van een puppy. “Ja, maar dat ging net mis, mam, dit keer echt de laatste!” Ja hoor, en dan zit ik straks op de bank te wachten tot hij eindelijk zijn overwinning heeft behaald. Zelden een belofte met zo weinig overtuigingskracht gehoord.

3. “Ik ben bijna klaar, nog één minuut!”

Het grappige aan deze is dat die ‘één minuut’ nooit een echte minuut is. In game-tijd lijkt dat concept van tijdsverloop totaal anders te zijn. “Nog één minuut,” roept hij dan, terwijl hij druk op de knoppen van zijn controller hamert. Tien minuten later blijkt die ene minuut een rekbaar begrip te zijn dat alle wetten van de natuurkunde tart. En als ik hem daarop aanspreek, volgt steevast: “Mam, jij begrijpt gewoon niet hoe dit werkt!” Tja, misschien niet, maar ik weet wel hoe een klok werkt.

4. “Maar iedereen mag altijd langer gamen, behalve ik!”

En dan komt-ie: de ultieme troefkaart… het argument dat iedereen, maar dan ook iedereen veel langer mag gamen dan hij. Blijkbaar hebben álle andere kinderen ter wereld onbeperkte schermtijd en ben ik de enige moeder die grenzen stelt. “Thijs mag tot tien uur doorgaan en hij hoeft niet eens zijn tanden te poetsen,” roept hij dan verontwaardigd. Even overweeg ik om Thijs’ ouders op te bellen om te checken of dat klopt, maar ik laat het maar. Hoe kan ik als ouder ooit concurreren met de onzichtbare legioenen van gamende kinderen die volgens mijn zoon alle vrijheid van de wereld hebben?

5. “Maar als ik nu stop, verlies ik al mijn voortgang!”

Dit is de dramatische noodbom die altijd aan het eind komt. Met een zucht en een diepe blik in mijn richting zegt hij: “Als ik nu stop, verlies ik alles waar ik vandaag voor gewerkt heb.” Het is alsof hij net een kasteel van zand heeft gebouwd en ik er op het punt sta een emmer water overheen te gooien. En ik snap het, ik snap écht dat het frustrerend moet zijn om zomaar te stoppen als je zo hard hebt gewerkt om in die game vooruitgang te boeken. Maar, serieus? Het is bedtijd en zijn digitale karakters kunnen wel een nachtje zonder hem doorbrengen.

Bonus: “Dit is goed voor mijn toekomst!”

Deze komt zo nu en dan voorbij als hij écht wanhopig is. “Mam, dit is serieus! In de toekomst kun je gewoon rijk worden van gamen!” roept hij met sterren in zijn ogen. Tja, hij zou gelijk kunnen hebben. Maar voor nu zeg ik maar: “Voor je toekomst is een goede nachtrust net zo belangrijk, mijn jongen!”

En zo gaan we elke avond het ‘gevecht’ aan, een wedstrijd tussen mijn pogingen om structuur in zijn dag te brengen en zijn eindeloze creativiteit om vijf extra minuten te winnen. Maar eerlijk is eerlijk, uiteindelijk zet hij de game uit, misschien niet zonder protest, maar wel met een knuffel voordat hij naar bed gaat.

Dus aan alle moeders met gamende zonen, we zitten allemaal in hetzelfde schuitje. Het is grappig, soms frustrerend, maar vooral heel herkenbaar. En wie weet, misschien eindigt die zoon van mij ooit nog als professionele gamer. Maar voorlopig? Eerst tandenpoetsen en naar bed!


Afbeelding: Shutterstock

Wanneer je kind moet plassen en de winkel geen toilet heeft…

Laatst was ik met mijn kleintje in een winkel, midden in de zindelijkheidstraining, toen het gebeurde: die paniek in zijn ogen, gevolgd door de bekende woorden die elke ouder vreest wanneer je ergens bent zonder snelle toegang tot een toilet: “Mama, ik moet plassen!” Natuurlijk, het moment waarop dat gebeurt, ben je ver weg van huis, geen toilet in zicht. Ik keek om me heen, zoekend naar een oplossing. Geen probleem, dacht ik nog naïef, ik vraag gewoon even of hij hier naar het toilet mag.

Dringend dansende peuter

Dus ik stapte op een medewerker af, met mijn dringend dansende peuter aan mijn hand, en vroeg vriendelijk: “Sorry, zou hij even gebruik mogen maken van het toilet?” Maar het antwoord verraste me: “Sorry, mevrouw, dat mag niet. We hebben geen toilet voor klanten.” Serieus? Geen toilet? Mijn hersenen begonnen te draaien, zoekend naar de snelste uitweg. We hadden nog vijf minuten. Hooguit.

Geen toegang

Toen besefte ik pas hoe vaak ik eigenlijk van dit probleem hoor. Steeds vaker lijken winkels de toegang tot hun toiletten te beperken. Blijkbaar mogen klanten tegenwoordig niet zomaar het toilet gebruiken en dat is echt rampzalig als je met een kleintje in de zindelijkheidstraining bent. Kinderen kunnen niet “nog even wachten”. Het gaat van nul naar honderd in een paar seconden.

Ik probeerde het nog een keer, iets wanhopiger nu: “Hij is nog maar net zindelijk aan het worden en moet echt snel.” De medewerker verontschuldigde zich opnieuw en zei dat het beleid was. Op dat moment voelde ik een lichte paniek opkomen. Wat nu? Naar buiten sprinten en op zoek gaan naar een andere winkel? Of naar een lunchroom rennen en hopen dat ze daar vriendelijker zijn?

Kar achtergelaten

Gelukkig liep het deze keer nét goed af. We stormden de winkel uit, ik met mijn boodschappen nog half in mijn kar en een peuter die het nét op tijd haalde bij een openbare wc verderop. Maar de stress die zo’n moment veroorzaakt, is echt niet normaal. Kinderen begrijpen het gewoon niet en eerlijk gezegd begrijp ik het als ouder ook niet altijd. Hoezo kan een toilet niet even beschikbaar zijn in geval van nood?

Weinig toegankelijke toiletten in winkels

Waarom zijn er zo weinig toegankelijke toiletten in winkels? Begrijp me niet verkeerd, ik snap dat er praktische overwegingen zijn, maar een klein beetje flexibiliteit, vooral als het om kinderen gaat, zou toch geen kwaad kunnen? Soms lijkt het alsof we vergeten zijn hoe het was toen we zelf kinderen hadden die elk moment een ongelukje konden krijgen.

Dus winkeliers, mocht een moeder ooit met een dansend kind naar je toe komen met de wanhopige vraag om even naar het toilet te mogen, wees alsjeblieft niet te streng. Want zindelijkheidstraining is al zwaar genoeg zonder dat je midden in de winkel tegen beperkingen aanloopt.


Afbeelding: Shutterstock

Sorry loedermoeders, maar mijn huis is wél netjes!

“Hoe krijg je het toch voor elkaar om je huis altijd zo netjes te houden?”, vroeg een vriendin laatst. Ze klonk een beetje verbaasd, alsof een huis met kinderen niet opgeruimd kan zijn zonder een of ander magisch trucje. Nu begrijp ik die verbazing wel, want ja, mijn huis is altijd redelijk op orde. Geen rondslingerende schoenen en jassen op de vloer, geen stapels afwas op het aanrecht en geen speelgoed dat je als een mijnenveld moet ontwijken. Maar verrassend? Nou, dat vind ik eigenlijk niet.

Het lijkt wel alsof er een ongeschreven regel is dat zodra je kinderen hebt, je huis standaard een slagveld moet zijn. Maar waarom eigenlijk? Ja, kinderen maken troep… natuurlijk, dat hoort erbij. Ze hebben bakken vol speelgoed, ze knoeien met eten en ze laten hun schoenen altijd precies daar liggen waar ze niet horen. Maar voor mij is dat geen reden om het dan maar op te geven. Want eerlijk, ik hou van een opgeruimd huis. En ja, het kan!

Het is niet zo dat ik hier met een stalen gezicht het huishouden run alsof ik een militaire operatie leid. Ik ga ook niet elke avond met een stofdoek door de woonkamer of met een vergrootglas door de badkamer. Ik heb geen perfect Pinterest-huis waar elk item zorgvuldig is gestyled, maar ik heb wel een paar simpele gewoontes die me helpen om het huis netjes te houden zonder gek te worden. En laten we daar nou eens over praten, want ik geloof er heilig in dat het voor iedereen mogelijk is!

1. Een plek voor alles

Het klinkt zo simpel, maar dat is het eigenlijk ook. Speelgoed? Dat hoort thuis in de speelgoedbak en niet overal verspreid door het huis. Boeken? In de boekenkast. Die eindeloze stapel schoolpapieren? In de lade die daarvoor bedoeld is. Zodra iets een vaste plek heeft, wordt het ineens veel makkelijker om dingen snel op te ruimen, zelfs na een chaotische dag.

2. Opruimen voor je gaat

Mijn gouden regel: als je een kamer verlaat, neem iets mee dat daar niet hoort. Een lege beker, een verloren knuffel, een random sok die mysterieuze krachten heeft om overal op te duiken. Als iedereen in huis dat een beetje doet, blijft de boel veel langer opgeruimd. Het klinkt misschien overdreven, maar geloof me, het werkt als een trein. En het voelt nooit als een enorme klus, omdat het telkens maar om een paar kleine dingetjes gaat.

3. Kinderen betrekken

Ja, ze kunnen het. Kinderen kunnen opruimen, hoe vaak ze ook doen alsof ze die vaardigheid nog niet onder de knie hebben. Hier in huis is het de norm dat als er met speelgoed wordt gespeeld, het daarna ook weer wordt opgeruimd. Natuurlijk, dat kost wat aanmoediging (lees: dreigementen van dat de TV niet aangaat als ze hun troep niet opruimen), maar uiteindelijk wordt het een gewoonte. En nee, het is niet altijd perfect opgeruimd. Soms verdwijnen de Legoblokjes in de verkeerde doos, maar het idee is er.

4. Kleine dagelijkse routines

In plaats van alles op één dag te doen, verdeel ik het door de week. Ik ben niet uren bezig met schoonmaken, maar ik doe wel elke dag een beetje. Even snel de keuken aan kant na het eten, een snelle stofzuigbeurt als de kruimels zich beginnen op te stapelen. Dit voorkomt dat het opbouwen tot één gigantische klus waar ik totaal geen zin in heb.

5. Loslaten van perfectie

Mijn huis is netjes, maar het is ook een huis waar geleefd wordt. Het is geen showroom waar alles strak en vlekkeloos is. Er liggen wel eens schoenen in de gang en ja, er staat wel eens een koffiekopje op de tafel. Maar dat is oké. Het gaat erom dat het niet uit de hand loopt. Ik hoef geen perfect gestileerde woonkamer, maar ik wil wel een huis waar ik niet constant struikel over alles wat rondslingert.

Dus ja, mijn huis is meestal netjes en op orde. En weet je wat? Dat geeft me rust. Ik voel me gewoon prettiger als ik in een opgeruimde omgeving ben. Dat betekent niet dat ik een supermoeder ben of dat ik geen andere prioriteiten heb. Ik ben net als iedereen druk met werk, kinderen en het leven in het algemeen. Maar door kleine gewoontes en een beetje structuur kan ik mijn huis best op orde houden zonder er gestrest van te raken.


Afbeelding: Shutterstock

Appeltjes plukken, hoe het werkelijk gaat…

Ah leuk, het is herfst! We kunnen weer appeltjes plukken met de kinderen. Dit is echt zo’n idyllische activiteit om te doen met kinderen. Lekker een frisse neus halen in de buitenlucht. Terwijl de kinderen ravotten door een boomgaard, leren ze waar appeltjes aan groeien. Alle zintuigen worden geprikkeld en als ouder voel je dat je echt goed bezig bent!

Top, wij gaan appeltjes plukken!  Lees meer