Ik heb dit verhaal vijf jaar lang voor me gehouden. Uit angst voor oordelen. Maar het is tijd. Omdat dit ongeluk ons leven veranderde, maar ook omdat het anderen kan waarschuwen. Want verdrinking bij kinderen gebeurt vaak stil. Té stil. Dit is wat er echt gebeurde op 26 juni 2020.
26 juni 2020. Het is 30 graden en er wordt onweer voorspeld. Om half zes ben ik klaar met werken. Johan is nog aan het werk en heeft daarna een barbecue, dus vanavond mag ik het alleen doen. Er zijn twee jongens op te halen: eentje in Alphen voor zes uur en de ander voor half zeven in Baarle-Nassau. We wonen in Alphen, maar ik moet toch via Alphen naar Baarle rijden in verband met de tijden.
We eten makkelijk vandaag. Jens krijgt nog een potje babyvoeding, en met Seth zou ik pannenkoeken eten. Het is vrijdag, mooi weer en onweer hangt in de lucht.
Met de mannen thuis is het inmiddels bijna half zeven. Bij de buren staat een groot zwembad in de tuin, en Seth wil graag zwemmen. Hij is 5,5 jaar oud en kan staan in het zwembad. Voor Jens hebben we zo’n babyzwemband, je kent ze wel, die gele dingen.
Seth kijkt me met puppyogen aan en vraagt of hij met kleren en al in het water mag. Ik ga overstag, hij heeft een haltershirt en een korte broek aan. Het is warm.
Na een minuut of tien begint Jens te jengelen, iets met eten en structuur. De tuin is open vanwege de overkapping die we aan het maken zijn. De buurvrouw staat de was op te vouwen aan de kant waar het zwembad is en heeft zicht op Seth, die lief aan het spelen is. Buuf let op, dus ik ga Jens zijn eten maken.
Ik zeg nog tegen Seth: “Als het gaat regenen, kom je eruit hè?”
“Ja mama, komt goed.”
Ik geef Jens zijn hapjes, en zoals je weet hoor je kinderen altijd als ze op een trampoline of in een zwembad zitten. Dus: hapje voor Jens, en ondertussen roep ik: “Ja schat, leuk!” “We komen zo weer.”
Jens is bijna klaar en Seth roept: “Kijk mama, ik zit in het bandje van Jens!”
Ik roep terug: “Kom daar maar uit, dat is voor baby’s.” Ik hoor hem hetzelfde roepen naar de buurvrouw en hij krijgt daar hetzelfde antwoord.
Jens krijgt zijn laatste hapje.
Het is stil.
Te stil.
Ik hoor niets meer. Zou hij boos zijn? Of gewoon opgegaan in het spelen?
Ik loop naar het zwembad en zie twee beentjes in het gele bandje zitten. Ze drijven. De buurvrouw ziet het op dat moment ook. Samen rennen we erop af. We halen hem horizontaal uit het water en leggen hem snel neer. Blauwe lippen, geen ademhaling.
De buurvrouw roept haar man. Hij begint direct met beademen. Wij zoeken onze telefoons. Ik zet Jens in de box, die had ik nog op mijn arm. In paniek probeer ik 112 te bellen maar mijn telefoon werkt niet mee. Ik weet nog dat ik een stap naar achter deed, inademde, opnieuw belde — en gelukkig lukte het toen wel.
Het is drie minuten voor zeven. Alles gaat langs me heen. Ik ren de straat op om een AED. Ik heb 112 aan de lijn. Iemand moet naar Jens. Ze stellen vragen. Het wordt ineens heel druk.
Brandweer. Politie. Mensen die eerste hulp kunnen verlenen. Maar die ambulance — wat duurt dat lang. Ik denk dat ik wel twintig keer heb gevraagd: waar rijdt die nu? En nu? En nu dan?
Uiteindelijk hoor ik hem de straat inrijden. Ik ren erop af en geef de bijrijder zoveel mogelijk informatie: jongen, 5,5 jaar oud, blauwe lippen, ademt nu wel weer maar is niet bij bewustzijn, niet allergisch, 23 kilo, enzovoort.
Ze gaan met alle spullen naar Seth. Er moet een traumahelikopter komen. We maken het weiland bereikbaar. Maar het onweert. De helikopter kan niet landen. We gaan met de ambulance naar Tilburg en vandaar met de heli naar Nijmegen.
Vanwege corona mag ik niet mee in de ambulance. Ik mag mee in een personenambulance erachteraan. Wat een gouden vent zat daar naast mij. Op straat gebeurt er van alles waar ik nu niet op in ga, maar hij heeft me beschermd.
Onderweg hebben we een liveverbinding met de ambulance. Ik hoor mijn zoon huilen. Het enige wat ik kan denken: huilen is goed. Johan rijdt achter ons aan, maar moet langzamer gaan rijden.
We komen via de spoedeisende hulp binnen. Ik word apart gezet in een wachtruimte. Ze gaan met Seth aan de slag. De bijrijder van de ambulance komt bij me zitten met een ontbijtkoek. De piloot van de heli geeft updates.
Na een paar minuten mag ik bij Seth. Ze gaan hem in slaap brengen. Ik geef hem een hand, een kus. Alles in mij wil blijven, maar ik moet hem loslaten. Even.
Twee minuten later zit ik weer alleen in de wachtruimte.
De piloot komt vertellen dat er voorlopig niet gevlogen wordt. Seth gaat naar de volwassen IC in Tilburg om te stabiliseren. Johan is er ondertussen ook. We worden samen naar een andere wachtruimte gebracht. Geen nieuws, geen contact. Corona. Iedereen op anderhalve meter.
Na een minuut of dertig komt er een verpleegkundige: “Horen jullie bij dat jongetje?”
“Ja.”
“O lieve mensen, jullie moeten naar hem toe hoor, dit moet slopend zijn. Wacht hier!”
Ik weet niet wie ze was of wat ze precies zei, maar twee minuten later sta ik oog in oog met een trauma/kinderarts. Hij is eerlijk. Ik moet de waarheid weten. Twee heldere blauwe ogen vertellen me dat hij het niet weet. Alles wat hij kan doen, gaat hij doen. Maar ik moet me voorbereiden op het feit dat het misschien niet genoeg is. Dat Seth kan sterven.
We moeten naar Nijmegen. Voor Seth wordt gezorgd. De speciale ambulance en arts komen hem ophalen. We bellen vrienden die ons erheen rijden. Zij mogen niet mee naar binnen. Johan en ik wel. De vader van Seth en zijn vriendin zijn alvast naar Nijmegen gegaan, zodat Seth daar niet alleen zou zijn. Omdat ik niet met de heli mee zou mogen en wij natuurlijk nooit zo snel konden zijn als een helikopter, zijn zij vooruitgegaan.
Seth ligt daar twee dagen in een veel te groot bed, met veel te veel slangen. Alles is onzeker. Op de kinderafdeling hoor je niet alleen je eigen verdriet. Je hoort het van anderen. Het gegil, de tranen, het machteloze gefluister. En dat blijft bij je.
Als je door het Radboud loopt, hoor je elk moment van de dag de meest heftige verhalen. Allemaal over kindjes die iets vreselijks hebben meegemaakt of die heel erg ziek zijn. Dat verandert je kijk op opvoeden. Nog steeds weet ik dat ik overbezorgd ben, na alles wat ik daar heb gezien en gehoord.
Ik weet nog dat ik met de lift naar beneden ging. Er stond een vader bij me in de lift, we raakten aan de praat. Seth was net ontwaakt en deed het best goed, maar eigenlijk durfde ik dat niet te zeggen. Zijn kleine meisje moest aan haar hersenen geopereerd worden. Zij hadden niet zulk goed nieuws gehad. Samen stonden we daar. Twee ouders, allebei verscheurd, allebei zoekend naar houvast. We huilden onze weg naar buiten. Even frisse lucht halen.
In het Ronald McDonald Huis was het al niet veel beter. Moeders met baby’s op de NICU, vaders die stil voor zich uit keken. Wat een verdriet, en toch hadden we allemaal één ding gemeen: we stonden er. We zetten onze eigen gevoelens aan de kant en waren daar voor onze kinderen. We waren sterk, we huilden, en we voelden ons zó machteloos.
Wat een respect heb ik daar gekregen voor de verpleegkundigen, de mensen in het huis, en alle ouders die daar verbleven voor hun kindjes. Het was een verschrikkelijke tijd, waarin we ook nog eens allemaal afstand moesten houden. Niemand wilde corona, niemand durfde te dichtbij te komen. Maar de verbondenheid voelde je toch.
Waar we zaterdagavond nog bang waren, gaan we zondagmiddag ineens terug naar Tilburg.
In Tilburg staan verbaasde artsen aan het bed van Seth. Hij gaat met sprongen vooruit, heeft het hoogste woord en eet heel graag veel ijsjes. Het slangetje in zijn neus vindt hij niet leuk, maar verder dan dat rockt hij het gewoon.
De eerste keer uit bed om te lopen — geen marathon, gewoon even naar de wc — tranen van opluchting rollen over mijn wangen. Seth kijkt me aan en zegt: “Mam, ik kan al een tijdje lopen hoor.”
De uren vliegen voorbij. We lezen voor uit Jip en Janneke, de verpleging checkt alles, en Seth heeft een hoop lol.
“Kijk mam, als ik een ijsje wil, dan knijp ik dit buisje dicht en dan komt er altijd heel snel iemand aan rennen.”
Hij geniet van de aandacht, en als hij dan dinsdag mee naar huis mag met papa, kan hij niet wachten om weer te gaan zwemmen.
De week erna komt hij aan bij ons, en het eerste wat hij wil is zwemmen bij de buren in het zwembad.
De dinsdag dat Seth naar huis mocht, was het tweede wat ik deed de psycholoog bellen. Een afspraak maken. Keihard gaan werken om dit een plekje te geven, om mijn kindjes niet in een gouden kooi te stoppen.
Hulp zoeken is niet zwak. Soms heb je handvatten nodig. Een luisterend oor. Nog steeds ga ik met periodes naar een psycholoog, gewoon omdat ik niet wil dat de kindjes last hebben van mijn angsten. Soms grijpt het me ook na vijf jaar nog naar de keel. Droom ik van mijn kindjes in het water. Heb ik flashbacks. Zijn er nog steeds triggers.
Maar eerlijk is braaf — ik heb geleerd te relativeren. Wat is een gezonde angst? En wat is echt míjn probleem?
Nu, vijf jaar later, hebben we in onze eigen tuin weer een zwembad staan. Er spelen drie kindjes in. Jens is inmiddels 5,5 — net zo oud als Seth toen. En ik? Ik zit erbij. En ik kijk. En heel eerlijk: ik geniet ook weer, als ik ze zo vrolijk zie spelen in dat grote zwembad.
Ja, ik heb het met Seth besproken. Of hij het oké vond. Zijn antwoord?
“Mama, ik ben niet zo bang als jij hoor.”
Wat ik niet wil vergeten te benoemen: naast alle angst en verdriet, was er ook enorm veel verbinding. Mensen brandden kaarsjes, sommigen gingen zelfs vasten. Seth kreeg kaarten uit alle hoeken van het land, zijn klas ging speciaal voor hem naar de kerk. Die steun gaf kracht.
En dit is míjn beleving. Iedereen die erbij betrokken was, heeft het op zijn of haar manier beleefd. Dat mag. Dat is oké.
De reden dat ik dit nu wél deel?
Omdat ik hoop dat één iemand hier iets van leert.
Dat je het water niet loslaat, ook niet voor een minuut.
Dat je weet dat verdrinking geen geluid maakt.
En dat je weet dat een ongeluk nooit één oorzaak heeft.
Dankjewel als je dit leest zonder oordeel. Als je vragen hebt: stel ze.
Mocht je het willen delen graag ik vertel mijn verhaal als waarschuwing voor andere!